woensdag 13 juli 2011

De vrome

Soera 2:207-209

In vers 204 begint de koranschrijver een (volgens hem) verkeerd soort mensen te beschrijven, maar in vers 207 gaat het over de goede soort. De bewoordingen zijn vergelijkbaar, waarmee de tegenstelling wordt onderstreept:
207. En onder de mensen is er een ander die zichzelf verkoopt ten bate van het genoegen van Allah, en Allah is zeer gesteld op aan hem toegewijden.
Dit lijkt trouwens op een christelijk thema, namelijk waar Jezus zegt:
Lukas 9:24. Want wie zijn leven wil behouden, die zal het verliezen; maar wie zijn leven verliezen zal omwille van Mij, die zal het behouden. [25] Want wat baat het een mens heel de wereld te winnen en zichzelf te verliezen of zelf schade te lijden? [26] Want wie zich voor Mij en Mijn woorden geschaamd zal hebben, voor hem zal de Zoon des mensen Zich schamen, wanneer Hij zal komen in Zijn heerlijkheid en in die van de Vader en in die van de heilige engelen.
Het gaat hier niet over zelfmoord of zoiets, maar over het openlijk aanhangen van Jezus, wat in die tijd (en trouwens ook in andere tijden) neerkwam op politieke zelfmoord: een respectabele maatschappelijke positie kon je dan wel vergeten.

Terug naar de Koran. Bedoelt de schrijver in vers 207 hetzelfde? Ik denk toch van niet. Ten eerste heeft de schrijver het niet over maatschappelijk aanzien, ten tweede plaatst hij de vrome moslim tegenover de levensgenieter. De vrome moslim is dus iemand die het aardse leven haat, of er tenminste afstand van neemt. Deze vrome is een asceet, een kluizenaar. Maar dat is iets anders dan wat uit Lukas 9 spreekt.
208. O gelovige, ga in onderwerping [islam] met je hele hart, en volg niet de stappen van de boosaardige [shaitan], hij is voorwaar een openlijke vijand.
Zo, is de "shaitan" een "openlijke" vijand? Bij dit woord kunnen wij denken aan hedendaagse islamitische begrippen als "de grote shaitan" en "de kleine shaitan" waarmee respectievelijk de VS en Israël worden bedoeld. Maar ja, die staten waren er nog niet toen de Koran werd geschreven. De Koran doelt ongetwijfeld op bij het Hebreeuwse begrip s-t-n, de (bovenmenselijke) tegenstander van God. Deze satan is echter met het oog niet zichtbaar en is dus een verborgen vijand.

Kan de schrijver soms geen onderscheid maken tussen verborgen en openlijk, tussen duister en duidelijk? Het volgende vers is dan wel heel ironisch:
209. Maar als je terug glijdt nadat de duidelijke bewijsstukken aan je zijn overlegd, (...)
Met die "duidelijke bewijsstukken" moet de koranschrijver wel iets anders bedoelen dan de Koran zelf, want dat boek is zelden duidelijk en bewijst ook niet veel, behalve misschien dat de schrijver behept was met een aantal onaangename trekjes zoals een neiging tot overdreven achterdocht en zwartgalligheid. In de volgende verzen zullen we nog meer bewijzen vinden voor zijn hang naar het duister.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Op- of aanmerkingen? Plaats ze hier...