woensdag 29 december 2010

Israël

Soera 2:40-43, 49-54

De Koran heeft meer dan over andere bevolkingsgroepen een mening over Joden - en die is niet positief. De schrijver dacht kennelijk dat de Joden wel tot de islam over zouden gaan, maar dat liep niet geheel naar wens.
40. O kinderen van Israël! Herinner je mijn gunst die ik jullie verleende en weest trouw aan het verbond met mij; ik zal mijn verbond met jullie vervullen, en mij, mij alleen zullen jullie vrezen.
Hier richt soera 2 zich direct tot de Joden, wat eigenlijk niet goed past bij de islamitische visie dat Allah zich in de openbaringen via Jibriel tot Mohammed richt. Maar goed, deze oproep om het Verbond na te komen is op zich zo gek nog niet.
41. En geloof in wat ik heb geopenbaard, bevestigend wat bij jullie is, en wees niet de eerste om het te ontkennen...
In schuingedrukte letters komt echter de aap uit de mouw: de schrijver brengt het nu zó alsof God aan de Joden de opdracht zou geven de nieuwe openbaring ook te geloven, wat geen probleem zou moeten zijn omdat deze de openbaring bevestigt die ze reeds hebben. We moeten hier wel aannemen dat de schrijver niet beter wist, want de Koran staat vol verzen die haaks staan op de oudere Joodse geschriften. Dat de aangesprokenen dit wel doorhadden blijkt uit het verweer van de schrijver:
42. En verhaspel de waarheid niet met valsheid, verberg ook niet de waarheid terwijl je die kent.
Het protest van de Joden - we nemen aan dat de schrijver daarop reageert - doet hij af als opzettelijke misleiding. Wij zouden natuurlijk wel graag willen weten waar het hier nu precies om ging, maar helaas laat de Koran ons wat dat betreft in het ongewisse.
43. En onderhoud het gebed en betaal de armenbelasting en buig je neer met hen die zich neerbuigen.
Deze oproep komt erop neer dat de Joden zich bij de moslims moeten aansluiten en moeten doen als zij. Maar eigenlijk zijn de joden dan zowel in de theorie (het geloof in de Koran) als in de praktijk moslims geworden.

We maken even een sprongetje naar vers 49, waar we kunnen lezen hoe de koranschrijver aankeek tegen de Joodse geschiedenis.
49. En toen we jullie bevrijdden van Firons volk, dat jullie aan vreselijke kwellingen onderwierp, jullie zonen doodde en jullie vrouwen spaarde, en hierin was een zware beproeving van jullie heer.
Dit lijkt op wat er staat in Exodus 1:16: "hij zei: Als u de Hebreeuwse vrouwen bij het bevallen helpt (...), dan moet u, als het een zoon is, hem doden, maar als het een dochter is, mag zij blijven leven". De grap is alleen dat de vroedvrouwen die hier door de farao (niet "Firon") worden aangesproken maling hadden aan het gebod en de jongetjes gewoon lieten leven! De koranschrijver heeft dus wel de klok horen luiden, maar wist niet waar de klepel hing. Hij lijkt ook niet te hebben geweten dat het om kleine kinderen (en dus ook om kleine meisjes) ging, en dus niet om "jullie vrouwen". Ernstiger is de conclusie die de schrijver aan dit alles verbindt: "Dit was een zware beproeving van jullie Heer". Dat was het dus niet, integendeel leidde het wangedrag van de farao en zijn volk tot een afstraffing van de Egyptenaren, volgens Exodus 19:4: "U hebt zelf gezien wat Ik met de Egyptenaren gedaan heb en hoe Ik u op arendsvleugels gedragen en u bij Mij gebracht heb".
50. En toen we de zee voor jullie spleten, redden wij jullie en verdronken de volgelingen van Firon en jullie stonden erbij te kijken.
Met gevoel voor drama herhaalt de schrijver hier Exodus 14:21-28. Maar helemaal hetzelfde is het toch niet. Bijvoorbeeld, de schrijver noemt hier "Firons volgelingen" (of "volk") terwijl dat Farao's leger had moeten zijn. We willen echter niet op alle slakken zout leggen en gaan verder met het veel interessantere vers:
51. En toen we een tijd van veertig nachten bepaalden met Moesa, toen namen jullie het kalf na hem, en jullie waren onrechtvaardig.
De Israëlieten namen niet een kalf, ze goten er een (een gouden kalf namelijk). Het kwaad wat ze vervolgens deden was het aanbidden van dat kalf alsof het hun god was. Sommige vertalers zijn zo vriendelijk geweest dat hier tussen haakjes toe te voegen, want de koranschrijver legt dat pas (een beetje) uit in vers 54. De "veertig nachten" waar Mozes iets mee te maken had is ook nogal vaag. Uit Exodus weten we dat het hier gaat om een reis van 40 dagen. Vervolgens gaat de schrijver met zevenmijlslaarzen verder:
52. Toen vergaven we jullie daarna zodat jullie (mij) konden danken.
53. En toen we Moesa het Boek gaven en het Criterium zodat jullie op het rechte pad zouden wandelen.
54. En toen zei Moesa tegen zijn volk: "O mijn volk, jullie zijn beslist onrechtvaardig geweest tegenover jezelf door het kalf te nemen, keer je daarom naar jullie schepper, dus dood jullie volk, dat is bij jullie maker het beste voor jullie"; zo keerde hij zich naar jullie, want beslist, hij is de terugkerende, de genadige.
De koranschrijver weet het in vers 52 beter dan de auteur van Exodus, want daar is van vergeving juist géén sprake. In vers 53 komen "het boek" en "het criterium" uit de lucht vallen, maar hoe moet de argeloze moslim hieruit begrijpen dat Mozes met twee stenen tabletten met de Tien Geboden van de berg kwam? In vers 54 tenslotte raken we het spoor helemaal bijster. In tegenstelling tot God neemt Allah de zaak nogal licht op, hoewel hij het volk wel opdracht geeft zichzelf in de pan te hakken. Wat hiermee bedoeld wordt komen we alleen in Exodus 32 te weten.

Samenvattend: de Koranschrijver dacht kennelijk dat de Joden wel zouden inzien, of tenminste hadden moeten inzien, dat de islam de ware leer was en naadloos aansloot op wat de Joden reeds aan geschriften in bezit hadden. Dat die Joden dat niet inzagen is wel begrijpelijk als je ziet hoe weinig de Koranschrijver kennelijk van die geschriften begrepen had.

maandag 20 december 2010

Adam

Soera 2:31-36

In hoofdstuk 2 vers 31 komen we in de Koran voor het eerst Adam tegen, een naam die we wel kennen uit het Bijbelboek Genesis. Zonder te vertellen wie Adam is - kennelijk wordt dat bekend verondersteld - begint soera 2 een verhaal over Adam als volgt:
31. En hij leerde Adam alle namen; ...
Met "hij" wordt dan natuurlijk op God gedoeld. Maar er is een probleem. Volgens Genesis (2:18) laat God Adam (of eigenlijk: de mens) alles (of eigenlijk: alle dieren) een naam geven, precies het tegenovergestelde van wat de Koran hier leert.

De rest van het vers maakt het nog vreemder:
(31.) ... toen stelde hij hen aan de engelen voor; toen zei hij: "vertel me de namen van deze als jullie rechtvaardig zijn".
De Koran laat Allah hier een spelletje met de engelen spelen: eerst heeft hij de namen aan Adam verteld, en nu vraagt hij de engelen of ze het weten. Die engelen worden in de volgende twee verzen nadrukkelijk op hun plaats gezet, namelijk onder Adam. 
33. Hij zei: "O Adam, vertel ze hun namen...
Terwijl in de Bijbel engelen ("boodschappers") mensen informeren over Gods plannen, moet hier een mens, Adam, de engelen gaan informeren. De Koran zet de relatie tussen God, mens en engelen in een heel andere verhouding dan we van de Bijbel gewend zijn. In Genesis vinden we trouwens helemaal niets over het vertellen van namen aan engelen. Maar de Koran heeft meer verrassingen in petto:
34. En toen we zeiden tegen de engelen: "buig je neer voor Adam", bogen zij zich voor Adam neer...
Nu weten we het zeker: de engelen staan onder Adam en niet zo'n beetje ook: ze moeten voor Adam neerbuigen. Intussen is Allah veranderd van "hij" naar "we", een vreemde stijlfiguur (als het dat al is) die vaker in de Koran voorkomt. Het vers gaat verder met:
(34.) ... behalve Iblies. Hij weigerde en hij was trots, en hij was een van de ontkenners.
Hier introduceert de Koran Iblies, een van de engelen kennelijk, en rekent hem onder de tegenstanders van de islam (hetzelfde woord als in vers 6). De gangbare vertaling "ongelovige" is zowel een anachronisme ("het geloof" is in het verhaal over Adam nog helemaal niet aan de orde) als iets onzinnigs: hoe kan een engel een ongelovige zijn? Maar goed, met het volgende vers wanen we ons weer terug in Genesis:
35. En wij zeiden: "O Adam! Verblijf met je vrouw in de tuin en eet ervan zoveel en wanneer je wilt, maar nader niet tot deze boom, want dan zul je een van de onrechtvaardigen zijn".
"Deze boom" wordt niet geïntroduceerd, maar uit Genesis weten we dat hier de boom "van de kennis van goed en kwaad" wordt bedoeld. In Genesis mag de mens niet van deze boom eten, maar volgens de Koran mag hij niet eens in de buurt komen; volgens Genesis zal de mens sterven als hij ervan eet, volgens de Koran zal hij slechts "onrechtvaardig" zijn. 


En er zijn nog meer verschillen. De vrouw van Adam heeft in de Koran bijvoorbeeld geen naam. Dat is geen uitzondering, maar regel: de vrouwen hebben in de Koran namelijk nooit een naam (met slechts één uitzondering: Maria).


Soera 2 gaat nog drie verzen verder met dit verhaal, maar we stoppen even bij vers 36:
36. Maar de satan liet hen er beiden uit vallen, en maakte dat zij vertrokken van waarin zij waren; en wij zeiden: "Ga voort, sommigen van jullie zullen vijanden van anderen zijn..."
De engel met vlammend zwaard, voor-
stelling naar het verhaal in Genesis
In dit vers vinden we elementen van Genesis 3:15 en 23, maar die zijn zo vervormd dat de betekenis niet meer hetzelfde is. De "onderlinge vijandschap" bijvoorbeeld is door de koranschrijver verkeerd begrepen: Genesis bedoelt vijandschap tussen de nakomelingen van de slang en de nakomelingen van de mens. De slang/satan krijgt in de Koran vreemd genoeg de rol die Genesis aan God toeschrijft.

Bovenstaande fragmenten maken duidelijk dat de schrijver van de Koran ofwel de Bijbel niet goed gelezen had en zich baseerde op derdehands informatie, of wel beter wist maar zijn lezers bewust op een dwaalspoor zette. Laten we uitgaan van het gunstigste scenario: de schrijver van de Koran wist niet waarover hij het had. Verderop in de Koran zullen we daar nog veel bewijzen voor vinden.

woensdag 15 december 2010

Niet-moslims

Soera 2:6-10

De eerste verzen van soera 2 zijn weliswaar vaag, maar in principe positief (naar de aanhangers van de islam dan). Nu verandert het onderwerp en daarmee de toon:
6. Zeker - de ongelovigen, voor hen maakt het niet uit of je ze waarschuwt of niet waarschuwt, zij zullen niet geloven.
De vertaling "ongelovigen" is gangbaar, maar technisch beter zou zijn: "zij die bedekken". Je zou bij het woord "ongelovigen" wel denken dat hier alle niet-moslims mee worden bedoeld, maar verderop blijkt dat het hier gaat over welingelichte kringen, namelijk van Joden en christenen, die de islamitische leer bewust afwijzen.
7. Allah heeft een zegel op hun harten en op hun gehoor aangebracht, en er is een blinddoek over hun ogen, en er is een zware straf voor hen.
De reactie van de schrijver is typisch en wordt in deze soera veel herhaald: "zij" geloven niet, omdat ze doof en blind zijn, een toestand die nota bene door Allah is veroorzaakt. Dat dit niet als een verzachtende omstandigheid geldt, blijkt wel uit de voorspelling dat zij zwaar gestraft zullen worden.
8. En er zijn mensen die zeggen: "Wij geloven in Allah en de laatste dag", maar zij zijn helemaal geen gelovigen.
9. Zij wensen Allah te misleiden en hen die geloven, maar zij misleiden alleen zichzelf en ze zien het niet (eens).
10. Er is een ziekte in hun harten, dus Allah voegde aan hun ziekte nog toe, en zij zullen een pijnlijke bestraffing ontvangen omdat zij liegen.
Kortom: degenen die de islam afwijzen zijn koppig, niet van de waarheid te overtuigen, schijnheilig, kwaadwillig, geestesziek en behept met zelfbedrog.

Het zijn dit soort passages (en er volgen er nog veel meer) waardoor de Koran voor niet-moslims vervelend is om te lezen. Het is niet leuk steeds de beschuldigende vinger op je gericht te zien.

De keerzijde van de medaille is al niet veel mooier: de Koran creëert een vijandbeeld van niet-moslims waar de honden geen brood van lusten. Wie dit soort verzen gelooft moet haast wel een hekel krijgen aan, of tenminste neerkijken op, mensen die de islam afwijzen.

Je vraagt je af wat er zou gebeuren als iemand vandaag de dag deze dingen over moslims schreef. Ongetwijfeld zou het dan "haat zaaien" heten.

dinsdag 14 december 2010

Het Boek?

Soera 2 ("De Koe") 1-5

Na een van de kortste hoofdstukken, waarmee de Koran begint, volgt meteen het langste. In deze soera vinden we veel kernideeën van de islam.

Laten we de eerste vijf verzen eens bekijken:
1. A.L.M.
2. Dit boek, zonder twijfel, daarin is leiding voor de rechtvaardigen;
3. Zij die geloven in het verborgene, en blijven in gebed, en wat we hen te besteden hebben gegeven;
4. En zij die geloven in wat geopenbaard is hier en wat geopenbaard is vóór jullie; en van het hiernamaals zijn zij zeker.
5. Zij worden geleid door hun heer, en zij zullen succesvol zijn.
We zouden kunnen stilstaan bij het eerste vers, met de afkorting A.L.M., maar omdat niemand schijnt te weten wat die letters betekenen kunnen we dat net zo goed niet doen.

Wat volgt is interessanter. De vertaling hierboven is betrekkelijk voorzichtig, maar andere hebben het over "dit is het boek waarover geen twijfel is", of sterker nog, "dit (is) het volmaakte boek". Wel, dat is behoorlijk pretentieus.

Helaas moeten we meteen een aantal hobbels nemen. Wie is de schrijver van dit boek eigenlijk? Wie is Allah? Om met de eerste vraag te beginnen: dat weten we niet. En de tweede: het woord Allah betekent in het Arabisch zoiets als "de god", een woordvorm die min of meer een eigennaam is geworden. Velen vertalen Allah met "God" (zonder "de"), maar dat is dus niet goed. Het risico bestaat nu dat de lezer denkt dat Allah dezelfde is als God zoals die in de Bijbel optreedt. Maar voor die gelijkstelling zijn er te veel  verschillen, zoals we verderop zullen zien.

De islam leert, op gezag van de Koran zelf, dat de Koran een bevestiging is van de boeken die eraan voorafgingen. Men denkt dan aan verschillende delen van de Bijbel, die immers bij het schrijven van de Koran al eeuwen bestond. Het is alleen zo jammer dat de Koran de Bijbel helemaal niet bevestigt maar juist op talloze plaatsen tegenspreekt. Vers vier is een bewijs van die onnozelheid: de schrijver denkt kennelijk dat hij de boodschap van de Bijbel goed heeft begrepen, zodat hij het geloven in beide geschriften nodig vindt om het eeuwige leven te kunnen krijgen.

Tenslotte dan nog vers 5. Hier wordt beweerd dat de "geleiden" succesvol zullen zijn, een thema dat we op veel plaatsen in de Koran vinden en waarmee dan vooral militair succes bedoeld wordt. Na vers 5 pakt soera 2 flink uit richting joden en christenen, groepen waarvan volgens de Koran weinig goeds maar veel slechts te verwachten is.

maandag 13 december 2010

Religie van de winnaars

Soera 1:6-7
6. Leid ons op het rechte pad;
7. Het pad van hen op wie u zegen hebt laten neerdalen, niet van hen op wie uw toorn rust, noch dat van hen die dwalen.
Vrij vertaald: aan Allah wordt verzocht de lezer de rechte weg te wijzen, de weg van hen die "genade" hebben gekregen, geen straf hebben verdiend, en niet dwalen.

Hiermee hebben we meteen een kenmerk van de Koran gezien dat we nog veel meer zullen zien: de duisterheid. Want wie zijn die personen die genade hebben gekregen? Welk pad bewandelen zij? Bovendien is dit een cirkelredenering: de goede weg is de weg van hen die niet op een dwaalspoor zitten. Wat worden we daar wijzer van?

Helaas, met deze verzen eindigt het eerste hoofdstuk en daar zullen we het voorlopig mee moeten doen.