zaterdag 29 oktober 2011

Rottuin

Soera 2:266

De volgende tekst is er weer zo één die los staat van de rest, een apart verhaaltje met een boodschap. In dit geval is het niet alleen een rare boodschap maar eigenlijk is het ook een heel naar verhaal:
266. Zou iemand van jullie het leuk vinden om een tuin te hebben met palmbomen en druiven, waaronder rivieren stromen, met allerlei soorten fruit voor hem; en hij is overvallen door ouderdom, en hij heeft zwakke nakomelingen, en een wervelwind treft de (tuin) en deze wordt verteerd door vuur. Zo maakt Allah zijn boodschap aan jullie duidelijk, zodat je erover kunt nadenken.
En wat is dan wel de boodschap die Allah hier duidelijk zou maken? Dat het niet leuk is om een mooie fruitbomentuin te hebben als die in vlammen opgaat? Die uitleg ligt nogal voor de hand, maar er is ongetwijfeld méér. Wat de schrijver misschien bedoelt - maar nu sla ik aan het speculeren - is dat je helemaal niet zo'n tuin moet wensen, omdat het er zo mee zou kunnen aflopen. Maar zulk zwartgallig pessimisme zou goed passen bij andere passages in deze soera, waar het moois in dit leven wordt voorgesteld als iets slechts (zie bijvoorbeeld vers 212).

maandag 24 oktober 2011

Geen rotstuintje


Soera 2:265

In het vorige vers lazen we dat het niet verstandig is om grond op een gladde rots aan te brengen. In dit vers lezen we pas waarom, omdat het te doen was om het telen van gewassen op die grond, die er dan natuurlijk niet vanaf moet spoelen. Als een soort tegenhanger van die gladde rots komt de schrijver nu met een tuin "op niveau", waar een flinke regenbui de oogst alleen maar vergroot:
265. De parabel van hen die hun bezit besteden om Allah te behagen en hun eigen toekomst veilig te stellen is als de parabel van de tuin op hoge grond, waarop zware regen neerkomt zodat de oogst verdubbelt, maar als er geen zware regen op neerkomt, dan lichte regen. En Allah ziet wat je doet.
Ik weet niet hoe het u vergaat, beste lezer, maar dit vers heeft naar mijn smaak een hoog mwep-mwep-gehalte.  We moeten er verder maar niet te veel woorden aan vuil maken. Eén opmerking nog: misschien heeft de schrijver zich laten inspireren door de gelijkenis van de Zaaier, die te lezen is (en was) in Lukas 8 en Marcus 4. Alleen had hij het jatwerk dan wel beter moeten doen, want zijn versie lijkt nergens op.

zondag 23 oktober 2011

Doe wel en zie niet om

Soera 2:262-264
262. Wat betreft hen die hun bezit besteden op de weg van Allah: volg hun bestedingen niet met schade voor hen; zij zullen hun beloning van hun heer ontvangen, zij zullen geen angst of verdriet hebben.
263. Een vriendelijk woord en vergeving is beter dan liefdadigheid gevolgd door schade; Allah is rijk, verdraagzaam.
264. O jullie die geloven! Maak jullie liefdadigheid niet waardeloos door verwijten en schade, zoals zij die hun giften doen zodat ze door de mensen gezien worden en die niet geloven in Allah en de Dag. Dit lijkt op een gladde rots met aarde erop: als een zware regen valt, blijft de rots kaal achter. Zij zullen niets winnen met wat ze hebben verdiend. Allah geeft geen leiding aan de mensen die ontkennen.
In vers 262 is niet duidelijk wie er nou uit de wind moet worden gehouden, de gevers of de ontvangers, maar in de volgende verzen lijkt het duidelijk meer op dat laatste. Het is nogal op een open deur dat je iemand nadat je hem iets gegeven hebt niet achteraf moet benadelen. Maar dat is misschien niet wat hier wordt bedoeld. Ik vermoed dat het er hier om gaat dat de ontvanger met de gift mag doen wat hij wil, zonder dat hij daarover verantwoording hoeft af te leggen. Daar zit misschien wel wat in. In het Nederlands heet dat: "eens gegeven blijft gegeven". Maar als wij wat geven, bijvoorbeeld aan een hulporganisatie, dan willen we toch wel dat die organisatie dat vervolgens goed besteedt. Dat is hun morele plicht. De koranschrijver ziet dat anders.

Het eerste deel van vers 264 doet denken aan een passage in het Nieuwe Testament:
Mat. 6:1.  Wees op uw hoede dat u uw liefdegave niet geeft in tegenwoordigheid van de mensen om door hen gezien te worden; anders hebt u geen loon bij uw Vader, Die in de hemelen is.
Afgezien van de manier waarop de koranschrijver (niet) tegen God aan kijkt is dit precies dezelfde boodschap. De rest van het vers is een onbekende parabel zonder veel diepgang.

maandag 17 oktober 2011

Zeven jaar geven

Soera 2:261
261. De parabel van hen die hun bezit investeren in de weg van Allah: (het is) zoals graan dat zeven jaar groeit met honderd korrels in elke aar. En Allah vermenigvuldigt voor wie hij wil, en Allah heeft brede kennis.
Graan dat zeven jaar groeit en korrels produceert is een wonder. Granen zijn namelijk éénjarige, onder bijzondere omstandigheden tweejarige gewassen, maar dan heb je het wel gehad. En honderd korrels in één aar is voor tarwe (daar hebben we het toch over, of niet?) ruim het dubbele van wat normaal is. Maar goed, dat zou dus nog kunnen.

De vraag, zoals zo vaak: hoe komt de schrijver aan deze parabel? Aangezien de Koran schatplichtig is aan de Bijbel is dat niet lang zoeken. Dat van die zeven jaren graan vinden we in Genesis 41:
Gen. 41:26. (...) die zeven mooie aren betekenen ook zeven jaren...
Voor die honderd korrels kunnen we terecht bij Lukas:
Luk. 8:8. En een ander deel viel in de goede aarde en toen het opgegroeid was, bracht het honderdvoudige vrucht voort...
Beide tekstfragmenten gaan inderdaad over graan, maar ze gaan geen van beiden over het besteden van geld aan (of op) de Weg van Allah. Het eerste gaat gewoon over graan, het tweede over mensen die tot geloof komen en ook anderen tot geloof brengen.

Het lijkt erop dat de koranschrijver geen snars heeft begrepen van waar de originele parabels over gingen. Door de samenvoeging van deze twee en de aparte draai die de schrijver eraan geeft ontstaat eigenlijk een onzinverhaal. Het is niet gemakkelijk in te zien - en daarom als parabel mislukt - waarom zeven jaar lang honderd korrels dragend graan een beeld is van de investeerder. Staat honderd voor het aantal zilverstukken dat hij per jaar zal geven? En gaat hij dan na zeven jaar de pijp uit?

woensdag 12 oktober 2011

Ibrahim de poelier

Soera 2:260
260. Toen Ibrahim tegen zijn heer zei: "Hoe geeft u leven aan de doden?", zei hij: "Je gelooft toch wel?" (Toen) zei hij: "Jawel, maar om mijn hart gerust te stellen." (Toen) zei hij: vang vier van de vogels, breng ze naar je toe, plaats dan op elke berg een deel van hen, roep ze dan, en ze zullen je komen opzoeken. En weet dat Allah machtig is, wijs.
Dit verhaaltje, een parabel met een inleiding, begint met de vraag van Ibrahim of Allah hem wil uitleggen hoe hij de doden tot leven wekt. Uit het vervolg blijkt dat Ibrahim dit vraagt omdat hij er niet gerust op is dat Allah dat echt kan. Het bewijs dat Allah vervolgens levert betekent voor Ibrahim een hoop werk, maar dan heeft hij ook wat. Hoewel?

Want wat leert Ibrahim ervan als de door hem over de wijde omgeving verspreide vogels weer naar hem terugkeren als hij ze roept? Dat vogels een meer dan uitstekend gehoor hebben (wat niet zo is)? Of bedoelt de schrijver soms dat een mens die vogels roept net zoiets is als Allah die levend maakt? Als ik echt mijn best doe om hier iets zinnigs in te zien dan zou ik zeggen dat Allah de doden tot leven wekt zoals een mens vogels roept: hoe ver weg ze ook zijn, ze komen naar hem toe. Hoe dichterlijk dit ook is, een uitleg van hoe Allah leven aan doden geeft kan je het niet noemen.

Maar het wordt nog mooier. Volgens de tradities (en sommige vertalers) verdeelt Ibrahim de vogels niet zomaar over de bergen, maar in stukken! Die macabere variatie sluit op het oog wel beter aan op de vraag van Ibrahim, maar naar mijn smaak komt het antwoord op die vraag daarmee niet dichterbij. Want een kippenpoot met oren of een snavel met vleugels - daar kan niemand zich iets bij voorstellen.

De bedoeling van een vergelijking of demonstratie zou moeten zijn om iets duidelijk te maken. Daar is de koranschrijver duidelijk niet in geslaagd.

maandag 10 oktober 2011

Ezra, de langslaper

Soera 2:259
259. Of denk aan de parabel van hem die bij een woonplaats kwam die met de grond gelijk was gemaakt. Hij zei: "Kan Allah hier weer leven geven?" Toen liet Allah hem sterven en maakte hem na honderd jaar weer levend. "Hoe lang ben je hier geweest?", zei hij. Hij antwoordde: "Een dag, of een deel van een dag." "Nee", antwoordde hij, "honderd jaar! Kijk naar je eten en drinken: het is niet bedorven. Kijk naar je ezel. En (om) je als teken voor de mensen (te laten zijn): kijk naar je botten, hoe ze zijn samengevoegd en bedekt zijn met vlees." Toen het hem duidelijk was geworden zei hij: "Ik weet dat Allah macht heeft over alles".
Over wie gaat dit verhaal? Oude islamitische tradities leggen het verband met de Bijbelse figuur Ezra (Arabisch: Oezair), maar die Ezra was een leidende figuur van de Joden die van Babylonië terugkeerden naar Jeruzalem. Voor honderd jaar (schijn)dood zijn had hij geen tijd, en zoiets is dan ook niet beschreven. Ja, in de Koran wel, maar daar staat zijn naam dan weer niet bij.

Wat moeten we met deze parabel? De boodschap is dat een stad kan herleven, al is het na een eeuw. Dat doet dan wel weer denken aan de situatie van de Joden in de tijd van Ezra die (na zeventig jaar, niet pas na honderd) in Jeruzalem terugkeerden en zich moeten hebben afgevraagd of het ooit weer wat zou worden met die stad.

De rest van vers 259 is islamitische opsmuk. Het verhaal is als het ware ingepast in een andere religie, die van Allah. Daarbij is dat andere verband, namelijk met Jeruzalem, verloren gegaan. Deze weglating van belangrijke details en verdraaiing van de rest is algemeen voor de manier waarop Bijbelverhalen in de Koran worden weergegeven. In dit geval is het verschil zelfs zo groot geworden dat je je afvraagt of de schrijver het wel echt over Ezra had. Maar de moslimtradities laten daarover geen twijfel bestaan.

dinsdag 4 oktober 2011

Nimrod?

Soera 2:258

De naam Ibrahim (Abraham) vinden we verspreid door de hele Koran, in deze soera bijvoorbeeld al eerder in vers 124 en verderop in vers 260. In dit vers, 258, treedt Ibrahim op in een twistgesprek met een onbekende die sommigen identificeren als Nimrod, volgens de Bijbel "de eerste machthebber op Aarde", heerser over Babel.
258. Heb je die (man) niet gezien die in discussie ging met Ibrahim over zijn heer, omdat Allah hem tot koning had gemaakt? Ibrahim zei: "Het is mijn heer die leven geeft en doodt". Toen zei hij: "Ík geef leven en maak dood!" Toen zei Ibrahim: Allah laat de zon in het oosten opkomen; laat jij die dan in het westen opkomen! Zo stond hij versteld, die ontkenner, en Allah is geen gids voor de onrechtvaardigen.
De eerste keer dat ik dit las vond ik het nogal onnozel overkomen. Een beetje kinderachtig zelfs. Het leek mij ook onwaarschijnlijk dat de tegenpartij zich zo gemakkelijk in de hoek liet drukken, vooral als die een wereldheerser van het formaat Nimrod was. Abraham had het waarschijnlijk niet naverteld.

Illustratie uit de Machzor van Leipzig,
omstreeks 1300, met een voorstelling
van Nimrod (links) en Abraham
(rechts) die door de hand van God
uit het vuur gered wordt
Dus hoe komt de koranschrijver aan dit verhaal? In de Bijbel komen Abraham en Nimrod elkaar niet tegen. Maar wel in de Talmoed (6e eeuw, toevallig ongeveer dezelfde tijd als het ontstaan van de Koran). Daar eist Nimrod van Abraham dat die hem als een god erkent. Maar verder gaat de overeenkomst niet, want in de Talmoed belandt Abraham in een oven. En dat beeld, een gelovige in de vlammen, dat kan natuurlijk niet. Zelfs al loopt Abraham er volgens de Talmoed even later ongeschonden uit, een thema dat trouwens uit het (veel oudere) boek Daniël komt. Jatwerk in het kwadraat dus.

zondag 2 oktober 2011

Geen dwang - wel de hel

Soera 2:256-257
256. Er is geen dwang in religie: de juistheid ten opzichte van het afgeschafte is duidelijk. Dus wie de afgod afwijst en in Allah gelooft heeft een stevig handvat gegrepen dat niet zal afbreken. En Allah hoort en weet.
Het begin van dit vers, "Er is geen dwang in religie", wordt door vrienden van de islam wel eens gebruikt om te bewijzen dat de Koran voor godsdienstvrijheid is. Maar wat erop volgt zet dat in een ander perspectief. De schrijver bedoelt met "godsdienst" namelijk niet zomaar een godsdienst, maar de islam, de religie waarvan de juistheid volgens hem duidelijk afsteekt tegen de "afgeschafte" religie(s). Door die duidelijkheid is dwang niet nodig...
257. Allah is een bescherming voor hen die geloven. Hij brengt ze uit het duister in het licht. En wat betreft zij die ontkennen: hun beschermers zijn afgoden die ze van het licht in het duister brengen; zij  zullen het vuur bezitten en daar voor eeuwig blijven.
Nou, dat is dan de elfde keer in deze soera dat niet-moslims met hellevuur worden bedreigd. En niet zozeer vanwege bepaalde wandaden, maar zo te zien alleen vanwege het aanhangen van de verkeerde religie, namelijk iets anders dan de islam.

zaterdag 1 oktober 2011

Troon op Aarde

Soera 2:255
255. Allah - behalve hij is er geen god, de levende, de eeuwige. Sluimer zal hem niet overvallen, ook zal hij niet slapen. Wat er ook is in de hemelen en op aarde: wie tussenbeide komt kan dat slechts met zijn toestemming; hij weet wat zij voorhanden hebben en wat achter hen staat; zij omvatten geen enkele kennis, behalve wat hem behaagt. Hij bouwt zijn troon uit over de hemelen en de aarde, en hij zal wat hij gered heeft niet teruggeven, en hij is de hoge, de grote.
Dit tekstfragment is niet eenvoudig te vertalen. Het bevat in het Arabisch verscheidene woorden die nergens anders voorkomen, bijvoorbeeld het woord dat vertaald wordt met "sluimer", dat elders als "jaar" of "jaren" wordt vertaald (hoewel de diakritische tekens daar anders zijn).

Dan de zin "hij zal wat hij gered heeft niet teruggeven". Anderen zeggen: "hij wordt niet moe die beide (hemelen en aarde) te bewaken en te behouden". Het woord dat vertaald is met "moe worden" is uniek, zodat het moeilijk wordt de juiste vertaling af te leiden uit het zinsverband van andere verzen.

We herkennen in dit vers 255 enkele Bijbelpassages, die de vertalers misschien hebben geholpen. Bijvoorbeeld
Psalm 121:2. Mijn hulp is van de HEERE, Die hemel en aarde gemaakt heeft. [3] Hij zal uw voet niet laten wankelen, uw Bewaarder zal niet sluimeren. Zie, de Bewaarder van Israël zal niet sluimeren of slapen.
Psalm 103:19. De HEERE heeft Zijn troon in de hemel gevestigd, Zijn Koninkrijk heerst over alles.
Jesaja 66:1. Zo zegt de HEERE: De hemel is Mijn troon en de aarde de voetbank van Mijn voeten.
Nergens in de Bijbel vinden we de notie dat God zijn troon op Aarde heeft staan. Ook in het Nieuwe Testament is het koninkrijk van God een hemels koninkrijk, niet een aards koninkrijk. Hier slaat de islam een andere weg in: Allah breidt zijn koninkrijk ook uit over de Aarde, en wat hij eenmaal heeft laat hij niet zomaar meer los.