woensdag 12 oktober 2011

Ibrahim de poelier

Soera 2:260
260. Toen Ibrahim tegen zijn heer zei: "Hoe geeft u leven aan de doden?", zei hij: "Je gelooft toch wel?" (Toen) zei hij: "Jawel, maar om mijn hart gerust te stellen." (Toen) zei hij: vang vier van de vogels, breng ze naar je toe, plaats dan op elke berg een deel van hen, roep ze dan, en ze zullen je komen opzoeken. En weet dat Allah machtig is, wijs.
Dit verhaaltje, een parabel met een inleiding, begint met de vraag van Ibrahim of Allah hem wil uitleggen hoe hij de doden tot leven wekt. Uit het vervolg blijkt dat Ibrahim dit vraagt omdat hij er niet gerust op is dat Allah dat echt kan. Het bewijs dat Allah vervolgens levert betekent voor Ibrahim een hoop werk, maar dan heeft hij ook wat. Hoewel?

Want wat leert Ibrahim ervan als de door hem over de wijde omgeving verspreide vogels weer naar hem terugkeren als hij ze roept? Dat vogels een meer dan uitstekend gehoor hebben (wat niet zo is)? Of bedoelt de schrijver soms dat een mens die vogels roept net zoiets is als Allah die levend maakt? Als ik echt mijn best doe om hier iets zinnigs in te zien dan zou ik zeggen dat Allah de doden tot leven wekt zoals een mens vogels roept: hoe ver weg ze ook zijn, ze komen naar hem toe. Hoe dichterlijk dit ook is, een uitleg van hoe Allah leven aan doden geeft kan je het niet noemen.

Maar het wordt nog mooier. Volgens de tradities (en sommige vertalers) verdeelt Ibrahim de vogels niet zomaar over de bergen, maar in stukken! Die macabere variatie sluit op het oog wel beter aan op de vraag van Ibrahim, maar naar mijn smaak komt het antwoord op die vraag daarmee niet dichterbij. Want een kippenpoot met oren of een snavel met vleugels - daar kan niemand zich iets bij voorstellen.

De bedoeling van een vergelijking of demonstratie zou moeten zijn om iets duidelijk te maken. Daar is de koranschrijver duidelijk niet in geslaagd.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Op- of aanmerkingen? Plaats ze hier...