dinsdag 27 september 2011

Ontken de dag

Soera 2:254
254. O jullie die geloven! Besteed van wat we jullie hebben toebedeeld totdat de dag komt waarop er handel noch vriendschap noch bijstand zal zijn. En zij die ontkennen zijn de onrechtplegers.
In de meeste vertalingen staat er zoiets als "de ongelovigen zijn de onrechtplegers". Maar zoiets zou dubbelop zijn. Het woord alkafiroen komt echter van de stam kafir wat niet "ongeloven" of zoiets betekent maar bedekken, loochenen, ontkennen. De 'ontkenners' wordt verweten dat ze (in het geval van dit vers) de komst van de beschreven dag onder het tapijt vegen, en daarmee plegen zij dus onrecht. Dit woord, kafir, vinden we in de Koran op veel plaatsen. De boodschap die ervan uitgaat is dat de 'ontkenners' niet gewoon ongelovig zijn maar wel degelijk weten wat de 'waarheid' is, en deze moedwillig verbergen zodat anderen de juistheid van de islam niet kunnen zien. Zij zijn dus tegenstanders, die niet alleen slecht zijn en door Allah gestraft zullen worden maar het ook verdienen  lijdend voorwerp van menig strijdkreet te zijn. Wie niet vóór de islam is, is er in de ogen van de koranschrijver dus tegen. Het is maar dat u het weet.

Tenslotte nog even over het begin (van vers 254). Helaas wordt niet duidelijk waaraan de gelovigen geacht worden hun geld en goederen te besteden. Misschien aan handel, vriendschap en bijstand? Dat zou nog eens aardig zijn.

zaterdag 24 september 2011

Isa zoon van Mariam

Soera 2:253
253. Van deze apostelen zijn sommigen uitverkoren boven anderen, tegen wie Allah sprak, en sommigen verhoogde hij in rang. En we gaven Isa, zoon van Mariam, bewijzen en ondersteunde hem met de heilige geest. Als Allah het had gewild, hadden hen die na hen kwamen niet geruzied na die bewijzen...
"Isa (Jezus) de zoon van Mariam (Maria)" kwamen we al eerder tegen, namelijk in vers 87. Deze samenstelling zullen we ook nog vinden in Soera 3, 4, 5, 19, 33, 57 en 61. In de Bijbel wordt Jezus maar bij één gelegenheid in een adem met Maria genoemd:
Marcus 6:3. Is Dit niet de timmerman, de Zoon van Maria en de Broer van Jakobus en Joses en van Judas en Simon? En zijn Zijn zusters niet hier bij ons? En zij namen aanstoot aan Hem. [4] En Jezus zei tegen hen:  Een profeet is niet ongeëerd, behalve in zijn vaderstad en bij zijn familie en in zijn huis. [5] En Hij kon daar geen kracht doen, maar Hij legde slechts enkele zieken de handen op en genas hen. [6] En Hij verwonderde Zich over hun ongeloof.
Bij deze ongelovigen sluit de koranschrijver zich schijnbaar aan. Verderop vinden we nog meer aanwijzingen dat de Koran radicaal van de Bijbel verschilt over wie Jezus in essentie was en wat hij deed. In de Koran is Jezus wel een profeet, maar beslist niet meer dan dat.

Ietwat raadselachtig is de bewering van de schrijver dat de volgelingen van Jezus geen onenigheid hadden gehad als Allah dat niet had gewild:
253. (...) Maar zij verschilden van mening: sommigen geloofden, anderen verwierpen. Als Allah het had gewild, hadden ze niet geruzied. Maar Allah doet wat hij wil.
Het lijkt er haast op dat de schrijver niet begrijpt waarom Allah dat geruzie toeliet. Hij werpt de handen als het ware in de lucht: "Ik kan het ook niet helpen jongens, Allah heeft het zo gewild..." Dit beeld van een Allah die kennelijk maar doet waar hij zin in heeft is kenmerkend voor de Koran. Je kan niet van Allah op aan, wat hij doet is onbegrijpelijk. Dit godsbeeld is toch wel wat anders dan dat wat ons in de Bijbel wordt voorgehouden, maar ja, het is al vaker gezegd, de Koran is de Bijbel niet.

zondag 18 september 2011

De boodschap van de overwinnaars

Soera 2:252
252. Dit zijn de tekenen van Allah, die wij aan jou verkondigen, in waarheid, jij bent (onderdeel uitmakend) van de boodschappers.
Dit vers lijkt te betekenen dat de aangesproken toehoorders de verkondigers van de toekomst zijn. Maar wat moeten ze dan gaan verkondigen? In het vorige vers was de overwinning in de (militaire) strijd tegen de "ongelovigen" het teken van Allah. Dus als ik het goed begrijp is dit de boodschap: wie militair overwint heeft Allah aan zijn zijde. Zo bezien zijn er in de begintijd van de islam heel wat goede moslims geweest.

zaterdag 17 september 2011

David in een voetnoot

Soera 2:249-251
249. (...) En toen hij was overgestoken, met de gelovigen, zeiden zij: "Vandaag zijn we niet bij machte het tegen Galoet en zijn soldaten op te nemen." Maar zij die dachten dat ze Allah zouden ontmoeten zeiden: "Hoe vaak heeft een kleiner leger het niet gewonnen van een groter, als Allah het wil? En Allah is met de geduldigen."
Goliath vinden we in het Bijbelboek 1Samuël hoofdstuk 17:
17:4. Toen kwam er een kampvechter tevoorschijn uit het leger van de Filistijnen. Zijn naam was Goliath, uit Gath; zijn lengte was zes el en een span. (...)
17:8. Hij stond daar en riep de gelederen van Israël toe; hij zei tegen hen: Waarom zou u uittrekken om u op te stellen voor de strijd? (...) Kiest u een man uit die naar mij toe komt.
17:9. Als hij met mij vecht en mij kan verslaan, zullen wij u tot slaven zijn, maar als ik hem overwin en hem versla, zult u ons tot slaven zijn en ons dienen.
Het probleem van de Israëlieten is dus een heel andere dan de koranschrijver zegt. Er is geen sprake van een numerieke overmacht, maar wel van een heel vervelende uitdaging.
250. Toen zij oprukten naar Galoet en zijn soldaten, zeiden zij: "Heer, geef ons uithoudingsvermogen, versterk onze voeten en help ons tegen het ongelovige volk!"
251. Zij joegen hen op de vlucht met Allah's toestemming en Dawoed doodde Galoet, en Allah maakte hem koning en gaf hem wijsheid en kennis die hij wilde. En had Allah niet het ene volk verdreven met het andere, dan zou de Aarde bedorven zijn. Allah geeft gunsten aan de mensen.
Wist de Koranschrijver hoe Dawoed (David) Galoet (Goliath) precies had omgelegd? Want in dit verhaal is de actie van David een voetnoot terwijl we uit het Bijbelverhaal weten dat er zonder David helemaal niets van die veldslag terecht gekomen was. Maar de Koranschrijver maalt niet om de details, omdat het hem om iets anders gaat: hij laat in deze tekst zien dat de legers van de moslims met Alla's steun de wereldbevolking moeten uitdunnen, dat is namelijk nodig omdat het anders een troep wordt. De Bijbelverhalen zijn voor hem niet meer dan plaatjes in zijn boek.

zaterdag 10 september 2011

Taloet, Saul of Gideon

Soera 2:249

In vers 246 begon de koranschrijver te vertellen over een zekere Israëlische koning met de naam Taloet. Dit verhaal doet zo sterk denken aan het Bijbelgedeelte 1Samuel 8, dat we wel moeten concluderen dat het hier over Saul, de eerste Israëlische koning, gaat. Maar in het vers dat we nu gaan behandelen lezen we een geschiedenis die bij een heel andere man hoort.
249. Toen Taloet met zijn legers vertrok, zei hij: "Allah zal jullie beproeven met de rivier: wie ervan drinkt gaat niet mee, wie er niet van neemt wel, en ook wie alleen uit de hand drinkt." Maar behalve enkelen dronken ze ervan. (...)
Wie ooit zondagsschool gehad heeft herkent dit verhaal meteen. Het staat in Richteren 7:
7:5. En hij liet het volk afdalen naar het water. Toen zei de HEERE tegen Gideon: Iedereen die het water met zijn tong oplikt zoals een hond likt, die moet u apart zetten, en iedereen die zich op zijn knieën bukt om te drinken eveneens.
7:6. Het aantal van hen die met hun hand het water naar de mond brachten om het op te likken, was driehonderd man. Maar heel de rest van het volk had zich op hun knieën gebukt om water te drinken.
7:7. Toen zei de HEERE tegen Gideon: Door de driehonderd man die gelikt hebben, zal Ik u verlossen (...)
De Koran wijkt hier in de details en in de strekking van de Bijbel af. Het begint al met de onnozele manier waarop de proef in de Koran wordt aangekondigd: Taloet verklapt van tevoren wat het criterium is, zodat het een wonder mag heten dat de meesten toch aan het drinken slaan. In de Bijbel is alleen Gideon op de hoogte; hij maakt onderscheid tussen de verschillende groepen op grond van hun drinkgedrag en besluit pas achteraf welke groep doorgaat. Het waarom van deze bijzondere selectieprocedure wordt in de Koran trouwens niet duidelijk, maar in de Bijbel wel:
7:2. En de HEERE zei tegen Gideon: Het volk dat bij u is, is voor Mij te talrijk om Midian in hun hand te geven. Anders zou Israël zich tegen Mij kunnen beroemen en zeggen: Mijn eigen hand heeft mij verlost!
God neemt het de achterblijvers niet kwalijk, ze waren gewoon niet nodig. Maar in de Koran lijkt het erop dat er met die enthousiaste drinkers iets mis was:
249. (...) En toen hij was overgestoken, met de gelovigen, ...
Waren de achterblijvers dus ongelovigen?

Enfin, aan het eind van dit vers verschijnt een zekere Galoet (Goliath) op het toneel, dus dan zijn we ineens weer terug in de tijd van koning Saul.


Artikelen van andere auteurs:



woensdag 7 september 2011

Ark zonder verbond

Soera 2:248


In het Bijbelboek Exodus wordt voor het eerst gesproken over de Ark van het Verbond, een vergulde kist met daarin de stenen tabletten met de Tien Geboden. Volgens Hebreeën bevond zich daarin ook nog een kruik met manna (zie ook Ex. 16:33) en de staf van Aäron (Num. 17:10). Op het deksel stonden twee gouden figuren, zogenaamde cherubs, die hun vleugels uitspreidden over dat deksel. Over deze Ark van het Verbond doet de Koran ook wat mededelingen, namelijk in verband met het koningschap van Saul.
248. En hun profeet zei tegen hen: "Zeker, het teken van zijn koninkrijk is dat de kist naar jullie zal  komen met daarin rust van jullie Heer, en een overblijfsel van de relikwieën die het huis van Moesa en het huis van Haroen hebben achtergelaten, door de engelen gedragen; hierin is een teken te zien voor hen die geloven.
Met "de kist" wordt ongetwijfeld de Ark van het Verbond uit Exodus bedoeld, een conclusie die Yusufali zelfs direct in zijn vertaling verwerkt. "Hun profeet" is hier nog steeds Samuël; met "zijn koninkrijk" wordt het koninkrijk van Saul bedoeld. "Moesa" en "Haroen" zijn respectievelijk Mozes (Hebreeuws: Mosje) en Aäron (Hebreeuws: Aharon). Tot zover de overeenkomsten.

Nu de verschillen. Volgens de koranschrijver vinden we in de kist "rust" en "een overblijfsel van relikwieën" van (het huis van) Mozes en Aäron. De argeloze lezer kan op grond van dit koranvers onmogelijk vermoeden dat deze kist de bekende "stenen tafelen" met de Tien Geboden bevatten. Als de schrijver dit wel wist, dan wist hij dat in elk geval goed te verbergen. Vreemder nog is het verband dat hij legt met Saul. Tijdens diens koningschap staat de ark namelijk in Kirjath-Jearim en blijft daar ook; pas tijdens de regeringsperiode van zijn opvolger David komt de ark weer naar Jeruzalem, en niet op de manier die de koranschrijver suggereert (zie 2 Sam. 6). Als er al een koning was wiens gezag door de aanwezigheid van de ark werd gesteund, dan was dat wel David en niet Saul.

De vaagheden, vergissingen en verhaspelingen in deze tekst roepen de vraag op hoe veel de koranschijver nu echt wist van de Bijbelse geschiedenissen waar hij op zinspeelt. Het lijkt erop dat hij de klok wel had horen luiden maar niet wist waar de klepel hing, dat hij de verhalen "van horen zeggen" had. En het was niet goed gezegd, of hij had het niet goed gehoord...

zaterdag 3 september 2011

Saul, koning van deserteurs?

Soera 2:246-247

Het volgende tweetal verzen is een interessante variatie op een oud Bijbelgedeelte, namelijk over de aanstelling van Israëls eerste koning, Saul (de koranschrijver weet zijn naam niet goed te schrijven, maar er is geen twijfel wie hier wordt bedoeld).
246. Denk eens aan de kinderen van Israël na Moesa, toen ze tegen een profeet van hen zeiden: "Stel voor ons een koning aan, en we zullen vechten op de weg van Allah!" (...)
We onderbreken dit vers om even een parallel met de Bijbel te trekken. Het verhaal waar de schrijver hier op doelt staat in 1 Samuël 8, en dat begint zo:
4. Toen kwamen alle oudsten van Israël bijeen, en zij kwamen bij Samuel in Rama. [5] Zij zeiden tegen hem: Zie, u bent oud geworden en uw zonen gaan niet in uw wegen. Stel daarom een koning over ons aan om ons leiding te geven, zoals alle volken. (...) [20] (...) hij zal voor ons uitgaan en onze oorlogen voeren.
Samuël is de profeet die de koranschrijver bedoelde (maar waarvan hij kennelijk de naam niet wist). Deze Samuël trad op als rechter maar was geen bestuurder of wetgever, en ook geen generaal. Nu wil het volk een échte leider, een krijgsheer ook. Samuël waarschuwt hen dat ze dat heel veel gaat kosten, maar het volk houdt voet bij stuk. Tot zover loopt de Koran nog min of meer parallel met de Bijbel, maar er is al een andere richting ingeslagen.
246 (...) "Bestaat de mogelijkheid dan niet dat jullie niet zullen vechten als het erop aankomt?" Zij zeiden: "Waarom zouden we niet vechten op de weg van Allah, terwijl we onze huizen met onze kinderen uitgedreven zijn?" Maar toen het op vechten aankwam, weken ze terug, behalve enkelen van hen. En Allah kent de onrechtvaardigen.
Het is niet duidelijk op welke historische gebeurtenis de koranschrijver hier doelt, maar wat in elk geval niet deugt is de manier waarop Samuël hier wordt afgeschilderd. De Koranschrijver wil hem neerzetten als een ijzervreter, een man die het volk alleen een koning wil geven als ze beloven met die man dan ook ten strijde te trekken. Maar in de Bijbel is de trend juist dat Samuël liever had gezien dat het volk geen koning had gewild, dat ze met God als koning zouden leven zodat het helemaal niet nodig zou zijn steeds maar op oorlogspad te gaan. Het laatste zinnetje van vers 246 onderstreept het verschil: Allah vindt mensen die niet willen vechten "onrechtvaardigen", in de Bijbel zul je zoiets nergens lezen.
247. Hun profeet zei tegen hen: "Allah heeft Taloet als Koning over jullie aangewezen." (...)
Zoals gezegd: Taloet = Saul, twee van de drie Engelse vertalers hebben die conclusie zelfs in hun vertaling verwerkt. We slaan in de Bijbel twee hoofdstukken over en lezen dan:
1 Sam. 10:24. Toen zei Samuel tegen heel het volk: Ziet u wie de HEERE uitgekozen heeft? Want zoals hij is er niemand onder het hele volk. Toen juichte het hele volk, en zij zeiden: Leve de koning!
Nou, dat vindt de koranschrijver toch wat al te vrolijk. Het kan immers niet kloppen dat Israël het met God eens is? En dus vinden we in de Koran een radicaal andere lezing:
247. (...) Hoe kan hij koning over ons zijn, terwijl wij geschikter zijn voor dat koningschap, en hij heeft niet eens de gave van welvaart? Hij (Samuël) zei: Allah heeft hem duidelijk boven jullie verkozen, en heeft hem bijzonder veel wijsheid en flinkheid gegeven, en Allah geeft het koninkrijk aan wie hij wil, en Allah zorgt voor alles en weet alles.
De schrijver draait de zaak hier om: het was het volk dat een koning wilde, en God gaf dat volk een koning. Maar een koning met bijzonder veel wijsheid was Saul niet, dat werd later pas gezegd over een andere koning, Salomo.